Cees Straus … is op reis: Lüneburg

Artikel delen

Het was niet zonder reden dat ik een poos geleden de historische binnenstad van Lüneburg binnenreed. Voor wie niet precies weet waar die plaats ligt: het is de middelgrote hoofdstad (75.000 inwoners) van de Lüneburger Heide die vrijwel achter Twente begint. Ik moest er op zoek gaan naar iets wat er niet meer was en ook niet terug zou komen. Zo gaat dat in de architectuur, het verleden zit vaak drastisch op slot. Het is dezelfde dramatiek als in Groningen, waar de mensen voortdurend alert moeten zijn op het feit dat hun woning kan instorten.

Tekst en beeld: Cees Straus.

In Lüneburg is die dramatiek niet anders, al zijn de meeste instortingen inmiddels achter de rug en zijn er maatregelen genomen om nog erger te voorkomen. De situatie is ook licht verschillend: in Groningen is de bodem aan het verzakken doordat er op onverantwoorde wijze gas is opgepompt en in Lüneburg leefde men eeuwenlang op een zoutlaag. Die zat dichter op het oppervlak en was ook minder dik dan de aardgaslagen.

Lüneburg was vroeger een welvarende Hanzestad die vooral dreef op dat zout en in mindere mate waarschijnlijk ook op turf en hout uit de Lüneburger Heide. In ieder geval werd de stad gebouwd op een onderaardse koepel van zout dat met behulp van geïnjecteerd regenwater boven de grond kwam. Het eenmaal gefilterde zout werd aanvankelijk met paard en wagen afgevoerd, later werden er waterwegen aangelegd. Zo’n 80 kilometer verderop ligt Lübeck en daar stroomt de Trave richting Oostzee. Het Lüneburgse zout werd daar opgeslagen in pakhuizen die monumentaler zijn dan die in Lüneburg. Lübeck, eveneens een Hanzestad, is ook rijk geworden door datzelfde zout, dat zijn weg heeft gevonden naar Scandinavië en de Baltische staten.

De verzakkingen in Lüneburg deden zich rond het midden van de 19de eeuw steeds heftiger voor, de grond daalde per jaar met 3 tot 5 centimeter. Dat heeft menig vakwerkhuis aan het wankelen gebracht; alleen al sinds 1955 moesten 180 huizen worden afgebroken. Vergeet niet dat vakwerkconstructies niet worden onderheid, het gebouw staat op de buitenste schil en die rust weer op vierkant gezaagde boomstammen die plat worden neergelegd. Wat eenmaal tot ruïne werd verklaard, is niet meer overeind getrokken. Naast woonhuizen sneuvelden er ook kerken. Zo hebben de Lamberti- en de Marienkirche de 19de eeuw niet overleefd.

In het ‘epicentrum’ van wat in Lüneburg het Senkungsgebiet wordt genoemd, lag tot voor enkele decennia een kaal veld. Toen ik Lüneburg de eerste keer bezocht, dacht ik in mijn onwetendheid over de stad dat daar bommenwerpers hadden toegeslagen in de oorlog. Elders in de stad waren meer overzichtelijke terreintjes, daar kon wel nieuwbouw worden gepleegd. Nu staat er op het kale veld een parkeergarage, van waaruit je te voet de binnenstad kunt bezoeken.
Benieuwd naar wat er nog uit de tijd van de zoutwinning was, vond ik in een stille straat al gauw een bakstenen huis waar eens het Saltz Contor was gevestigd. Een overdekte hijslier onder het dak en in het midden van de frontgevel verried dat het pand ook een pakhuisfunctie heeft gehad. Het was echter veel kleinschaliger dan de twee monumentale magazijnen die ik een paar dagen tevoren in Lübeck had gezien. Maar de maat paste precies bij de verhoudingen in deze kleine provinciestad.

Met die zoutwinning is het niet goed afgelopen. In 1980 werd het injecteren van het water en het oppompen en zuiveren van het zout zo onrendabel, dat de hele bedrijfstak stil werd gelegd. De grond is overigens – net als in Groningen – nog niet tot rust gekomen. Die daalt nu op jaarbasis gemiddeld 3 millimeter en nog steeds zijn er huizen die daar last van hebben. Maar Lüneburg verdient tegenwoordig niet alleen goed aan het toerisme, er wordt ook een redelijke vorm van gipswinning uit de zogeheten Kalkberg bedreven, waarmee de bouw wordt voorzien van gipsmortel. Daarnaast is Lüneburg een universiteitsstad geworden met een grote campus.