Dakwoorden, definities en begrippen

Selecteer een letter:
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

Gevonden woorden:

‘K-waarde’: de k-waarde van een constructie (warmtedoorgangscoëfficiënt) was de reciproke waarde van de warmteweerstand van een constructie inclusief overgangsweerstanden. De k-waarde gaf de hoeveelheid warmte aan die per graad Celsius per m2 oppervlak door de constructie gaat. De eenheid was W•m-2•K-1. Het is een verouderde term, die is vervangen door de U-waarde.

‘Kameeldak’: boerderijdak waarvan een deel hoger is dan de rest van het dak en waarbij de overgang tussen beide hoogten glooiend is.

‘Kantgording’: onderste gording in een gordingenkap, die tegelijkertijd het binnenboeiboord vormt. In geval van een muurplaat doet deze dienst als kantgording.

‘Keet’: eenvoudig houten gebouwtje.

‘Kegeldak’: dak in de vorm van een kegel: een ronde plattegrond met een steil dakvlak geeft een kegelvormig dakvlak.

‘Keper’: rib van een dakspant van vloer tot nok. Bij een gordingenkap is de keper geen dragend spant, maar een dunne houten balk.

‘Keulse goot’: een verborgen inpandige goot, die regenwater van een zakgoot binnendoor over de zoldervloer naar een buitengoot voert.

‘Kier’: een nauwe min of meer spleetvormige opening van maximaal 10 mm breed tussen bouwonderdelen.

‘Kiergevoelige onderconstructie’: dit is een onderconstructie waarbij – ongeacht de kwaliteit van uitvoering en ontwerp – altijd kieren aanwezig kunnen zijn.

‘Kil’: inspringende hoek waar twee dakvlakken elkaar ontmoeten.

‘Kilgoot’: de waterdichte afdichting van de snijlijn van de schuine dakschilden in een inwendige hoek. Een kilgoot is meestal gemaakt van lood of zink, soms van kunststof.

‘Kilkeper’: spoor of balk op de snijlijn van de schuine dakschilden in een inwendige hoek.

‘Kim’: snijlijn van dakopstanden met het dakvlak.

‘Kimfixatie’: extra bevestiging van een baanvormig dakbedekkingssysteem ter plaatse van de kim om de windweerstand te verhogen. Een goede kimfixatie voorkomt dat er stormschade ontstaat door pelkrachten.

‘Kinderbalk’: kinderbalken liggen onder de houten verdiepingsvloer, meestal in de lengterichting van het huis. Het zijn kleinere balken, die dwars op of in grotere balken (moerbalken) liggen en de vloerbelasting overdragen. De belasting van de moerbalken wordt voor het merendeel overgedragen op of aan kolommen.

‘Kit’: een vormloos afdichtingsmateriaal, dat zijn vorm verkrijgt door het aanbrengen in één voeg.

‘Klang’: smalle metalen strip, die wordt gebruikt om metalen dakbedekkingen (en afdekkappen) aan de onderconstructie te bevestigen. Zodanig dat deze voldoende weerstand kunnen bieden tegen optredende windbelastingen en verschuiving als gevolg van thermische bewegingen kunnen opvangen.

‘Kleven’: is een verbindings- en/of bevestigingsmethode voor dakbanen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een kleefmiddel, dat voor gebruik al of niet wordt verwarmd (warm, respectievelijk koud kleven).

‘Kneep, knijping, knelling’: het vastzetten van de onderste deklaag door middel van een knijpplank/rol of lat door het metselwerk. Ook de ruimte tussen de bovenkant muurplaat (= knijpdeel) en de eerste rietlat.

‘Knieschot’: wandje aan de binnenzijde van de dakvoet, waarachter een opbergruimte ontstaat. Dit wandje kan dragend worden uitgevoerd, waarbij de krachten van het dak dat erop rust aan de vloer worden doorgegeven.

‘Kniespant’: bijzondere vorm van een oportaalspant met in het verticale deel een knik (de knie). Deze knik wordt als een stijve verbinding uitgevoerd. De ontmoeting van de stijlen bovenin kan zowel scharnierend als momentvast worden uitgevoerd.

‘Knijpdeel’: een knijpdeel (ook wel kneldeel genoemd) is de opstaande rand waarmee de eerste laag riet onder spanning wordt gebracht.

‘Knikpan’: speciale dakpan voor het maken van een horizontale knik in het dakvlak, bijvoorbeeld in een mansardekap.

‘Koepeldak’: een ronde dakvorm op een ronde plattegrond. Deze dakvorm maakt grote overspanningen mogelijk.

‘Koeverdak’: met schubvormige leien bedekt dak, waarbij de zichtbare delen van de leien onder een hoek van 45 graden zijn geplaatst.

‘Koud-dak’: een dak waarbij tussen thermische isolatie en dakbedekking in principe buitenluchtcondities heersen door de daar toegepaste spouw met buitenlucht te ventileren.

‘Koude-brug/thermische brug’: is het kleine gedeelte van een constructie dat een belangrijk lagere warmteweerstand heeft dan het grootste deel van de constructie.

‘Kramplaat’: metalen verbindingsstrip die wordt gebruikt bij houtconstructies.

‘Kreupele stijl’: houten balk in een spant die wordt vastgehouden door het blokkeel en de druk van het spant overbrengt op de vloer en niet op de muurplaat.

‘Kroonlijst’: uitspringende lijst die gevel aan bovenzijde afsluit.

‘Kruidendak’: een vegetatiedak met voornamelijk kruidachtigen als vegetatie. Een kruidendak wordt ook wel gebruikt als verzamelnaam voor sedum-, mos- en kruidendaken.

‘Kruip’: toeneming van de vervorming van een materiaal in de tijd bij gelijkblijvende belasting.

‘Kruislaminaat’: baanvormig waterkerend en dampdoorlatend onderdakmembraan, bestaande uit twee georiënteerde kunststof folies, die zodanig zijn gelamineerd, dat de moleculaire oriëntatie in de ene folie een bepaalde hoek vormt met de oriëntatie in de andere folie.

‘Kwaliteitssysteem’: een beheerst stelsel van vastgelegde bedrijfskundige regels en procedures, dat door een bedrijf wordt toegepast om te verzekeren dat de toegepaste materialen en de uitvoering van de systemen en/of constructies aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen.