Dakwoorden, definities en begrippen

Selecteer een letter:
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

Gevonden woorden:

‘Samengestelde ligger’: ligger opgebouwd uit stalen platen en/of profielen die aan elkaar worden bevestigd. Een samengestelde ligger kan worden ontworpen in relatie tot de optredende maximale momenten en dwarskrachten, waardoor het materiaalgebruik wordt geoptimaliseerd.

‘SBS’: afkorting van de kunststof styreen butadieen styreen copolymeer.

‘SBS-gemodificeerd bitumen’: met elastomeren gemodificeerd bitumen.

‘Schaaldak’: bolgebogen dakvorm op een rechthoekige plattegrond. Deze dakvorm is gebruikelijk voor industriehallen, sporthallen en loodsen. Schaaldaken zijn er in diverse vormen, afhankelijk van de ronding.

‘Scharnierkap’: type sporenkap waarbij de hellende delen aan de nok scharnieren. Het gehele dak vouwt zich als het ware open als een boek.

‘Scheg’: schuin gezaagd houten deel, aangebracht op een houten balklaag om de bovenliggende vloer op afschot te brengen.

‘Scheidingslaag’: is een laag tussen onderdelen van het dak ter bescherming van de betreffende onderdelen tegen mechanische en/of chemische invloeden en/of vervuiling.

‘Schenkelspant’: dakspant gemaakt van gebogen balken. Het schenkelspant heeft als voordeel dat grote ruimten gemakkelijk zijn te overbruggen.

‘Schetsplaat’: metalen plaat die verschillende onderdelen van een kapconstructie aan elkaar verbindt, waardoor een stijf knooppunt ontstaat. De plaat kan de bouwdelen via lassen, bouten of klinknagels met elkaar verbinden.

‘Schilddak’: dakvorm met vier dakschilden op een rechthoekige plattegrond. De snijlijnen van de dakschilden zijn de hoekkepers.

‘Schotelanker’: bevestigingsmiddel dat een houten balklaag met een steensmuur verbindt.

‘Schroefdak’: een rieten dakbedekking aangebracht met span- en binddraden en schroeven op een gesloten onderconstructie.

‘Sedumdak’: een vegetatiedak met voornamelijk sedumsoorten als vegetatie.

‘Sheddak’: dakvorm van afwisselend platte daken of goten en schuine dakdelen die aan één zijde (noordzijde) zijn afgewerkt met glas. Veel toegepast boven industriehallen.

‘SL’: afkorting van de kunststof siliconen.

‘Slaper’: ondersteunende balk in een kapconstructie die haaks op een raveelbalk staat. De slaper wordt bijvoorbeeld bij een dakkapel toegepast om de gordingen, die zijn doorgezaagd, op te vangen.

‘Slijtlaag (parkeerdaken)’: de laatste afwerklaag van een parkeerdek of -dak: de rijvloer.

‘Slijtlaag (riet)’: de afstand tussen de binding en de dreef, haaks gemeten.

‘Sluitlaag’: de laag tussen onderconstructie en thermische isolatie, deze wordt in het algemeen dampremmende laag genoemd. De functie van deze laag kan verschillend zijn. Met een sluitlaag kan in een warmdakconstructie worden gezorgd voor een onderconstructie zonder naden of kieren.

‘Spandraad (gaarde)’: een thermisch verzinkte draad die laagsgewijs op het riet wordt aangebracht en met binddraden zorgt voor de bevestiging van het riet aan de onderconstructie.

‘Spant’: samenstel van balken dat het mogelijk maakt een groter overspanning te maken dan alleen met balken.

‘Spijkerdak’: een rieten dakbedekking aangebracht met spandraden en rietnagels door een gesloten onderconstructie. Een daktype dat is toegepast van 1970 tot 1990 en daarna is vervangen door het zogenoemde schroefdak.

‘Spinvlies’: baanvormig waterkerend en dampdoorlatend onderdakmembraan, bestaande uit kunststof vezels, die op mechanische en/of chemische en/of thermische wijze aan elkaar zijn verbonden.

‘Sporenkap’: traditionele constructie, waarbij houten regels of spanten worden aangebracht vanaf de muurplaat tot de nok. Bij rieten daken en bij oude sporenkappen zijn de rietlatten of panlatten direct op de sporen bevestigd.

‘Spouw in een pannendak’: luchtruimte tussen de dakbedekking en het isolatiemateriaal in het dak. Een geventileerde spouw zorgt voor: • Snellere droging van de dakpannen. • Drukvereffening. • Vochtafvoer. • Iets hogere warmteweerstand. • Gering koelend effect.

‘Stadsuitloop’: een enigszins schuin lopend verbindingsstuk in de hemelwaterafvoer tussen een dak en de regenpijp.

‘Statische belasting’: belasting die geen versnellingen van betekenis teweeg brengt in de bouwconstructie en waarvan het aantal belastingswisselingen gedurende de referentieperiode kleiner is dan 10.000.

‘Steekkap’: kleine kap die insteekt op een grotere kap.

‘Steekproef’: aselecte keuze van een aantal eenheden uit één partij ten behoeve van een keuring.

‘Steenwol’: isolatiemateriaal dat wordt vervaardigd uit diabaas of basalt.

‘Stolpdak’: Noord-Hollandse variant van een tentdak. Een stolpdak kenmerkt zich door een vierkant grondvlak en een grote piramidevorm.

‘Stootbelasting’: vrije belasting die overeenkomt met de belasting die wordt veroorzaakt door een zacht stootlichaam, dat als vrije belasting op het dak valt vanaf ten minste 0,7 m hoogte. Het stootlichaam heeft als kenmerk een leren zak gevuld met glaskogeltjes (3 mm +/- 0,5) met een totale massa van (50 +/-0,5) kg. De stootbelasting heeft geen betrekking op transparante dakafwerkingen, die niet zijn bedoeld om te worden belopen en waarbij zichtbaar is waar zich onder het dakvlak geen dragende constructie bevindt ( NEN-EN 1991-1).

‘Subbrandcompartiment’: compartiment dat binnen een rook- en brandcompartiment ligt of samenvalt met een brand- en rookcompartiment dat meer bescherming biedt tegen brand en rook dan een gewoon brand- en rookcompartiment. Subbrandcompartimentering is bijvoorbeeld nodig bij ruimten waarin personen slapen.

‘Substraatlaag’: een substraatlaag (ook wel vegetatielaag genoemd) is een laag van organisch of anorganisch materiaal met daarin de voedingsbodem voor de vegetatie met eventueel zaden en bemesting.