Dakwoorden, definities en begrippen

Selecteer een letter:
A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |

Gevonden woorden:

‘Gaarde’: horizontaal te bevestigen wilgentwijg-griendhout, bijvoorkeur driejarig en minimaal 15 mm dik, waarmee de rietlaag met binddraad aan de rietlat wordt gebonden. Tegenwoordig worden zogenoemde spandraden gebruikt (zie ook spandraad).

‘Gebint’: portaalvormige houten draagconstructie van balken (binten, gordingen of spanten). De gebinten zijn met elkaar verbonden door gebintplaten die haaks op de portalen lopen.

‘Geblazen bitumen’: een penetratiebitumen dat een oxidatiebewerking heeft ondergaan (NEN 3903).

‘Gebroken dak, enkelvoudig’: zadel- of schilddak waarvan elk dakvlak is geknikt. De ondervlakken zijn steiler dan de bovenvlakken. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een enkelvoudig gebroken kap, een gebroken kap met een plat dak en meervoudig gebroken daken. Zie ook mansardedak.

‘Gebruiksbelasting’: een dakbedekkingsconstructie moet zodanig zijn samengesteld, dat de waterdichtheid van het dakbedekkingssysteem blijft gehandhaafd bij normale gebruiksbelastingen. Bij hoge belastingen (dakterrassen, parkeerdaken, daktuinen) is het noodzakelijk om drukverdelende voorzieningen in de dakbedekkingsconstructie op te nemen (bijvoorbeeld omgekeerd dakconstructie of vormvaste afwerklaag).

‘Gebruiksbesluit’: landelijk voorschrift voor het brandveilig gebruiken van gebouwen.

‘Gebruiksfunctie’: functie van een gebouw of een deel daarvan met één bestemming ten behoeve van één gebruiker of één gebruikersgroep.

‘Gemodificeerd bitumen’: een met polymeren gemengd bitumen, in het algemeen een penetratiebitumen, al dan niet gemengd met vulstoffen.

‘Geotextiel’: kunststof weefsel dat waterdoorlatend is, niet rot en niet schimmelt. Het kan rek opnemen en heeft toch een grote breuksterkte.

‘Geperforeerd gebitumineerd glasvlies’: een drager van glasvlies voorzien van perforaties, fabriekmatig aangebracht volgens een bepaald patroon. Gecoat met (gemodificeerd) bitumen.

‘Gesloten dakbedekkingssysteem’: systeem van flexibele dakbanen of vloeibaar aangebrachte materialen, die voor een duurzaam waterdichte afsluiting zorgen. Dit betreft bijvoorbeeld de materialen die behoren bij het toepassingsgebied van NEN-EN 13707, NEN-EN 13956 en ETAG 005.

‘Gesloten gebonden rieten dak (schroefdak)’: een rieten dakbedekkingssysteem aangebracht met span- en binddraden en schroeven op een gesloten onderconstructie.

‘Gesmoorde pan’: blauwgrijze pan, ontstaat door afsluiten van de zuurstof na het bakken.

‘Geveldak’: zadeldak dat wordt gevormd door twee dakschilden die gelegen zijn tussen twee opgemetselde gevels.

‘Gevelpan’: hulpstuk voor de afsluiting van de dakzijkanten. Voor het afsluiten van de dakhoeken zijn gevelonder- en gevelbovenpannen nodig.

‘Gewapende dakbaan’: fabriekmatig vervaardigd membraan op basis van kunststof/bitumen compound met interne of externe opname van één of meer dragers, gebruiksgereed afgeleverd in de vorm van dakrollen.

‘Gg-delen’: geschaafde vuren of grenen planken die met en groef en messing in elkaar grijpen. Bij toepassing als dakbeschot op een gordingenkap worden de planken vertikaal toegepast en op de gordingen bevestigd. Bij een sporenkap worden de houten delen toegepast en op de sporen bevestigd. De planken verstijven het dakvlak niet echt.

‘Gietasfalt’: een bitumenmortel met minerale toeslagstoffen die warm wordt verwerkt en verhardt door afkoeling.

‘Glaser-methode’: de ‘Glaser-methode’ is al decennia lang de meest gebruikelijke manier om daken thermohygrisch te berekenen. Met deze methode kan grafisch het temperatuur- en dampspanningsverloop worden weergegeven. De lagen worden grafisch voorgesteld in verhouding van de diffusieweerstanden van die lagen, ofwel de µd-waarden.

‘Glaslegsel’: een niet geweven drager waarvan ketting en inslag bestaan uit chemisch gebonden glasdraden.

‘Glasvlies’: een drager bestaande uit chemisch en/of fysisch gebonden glasvezels, al dan niet versterkt door draden van glasvezels.

‘Glasweefsel’: een drager waarvan ketting en inslag bestaan uit glasdraden al dan niet chemisch gebonden.

‘Glaswol’: mineraal wolachtig materiaal dat wordt gebruikt als isolatiemateriaal in gevels, vloeren binnenwanden en daken.

‘Glazen dakpan’: tot de jaren vijftig van de vorige eeuw waren glazen dakpannen van vrijwel ieder dakpanmodel verkrijgbaar. De oudst bekende ‘lichtpan’ is de holle pan met een uitsparing voor een glaasje. (Dakenraad nr. 29, april 1999 ‘Glazen dakpannen’).

‘Gootdrain’: gaas dat voorkomt dat bladeren zich ophopen in de dakgoot. Blad dat op de gootdrain valt, droogt op en waait na verloop van tijd weg.

‘Gootsporen’: ondersteunende balkjes onder een overhangende gootconstructie.

‘Gording’: horizontale dragende balk in een hellend dakconstructie.

‘Gordingenkap’: bij deze kap loopt de overspanningsrichting van bouwmuur tot bouwmuur. De krachten worden afgevoerd via de woningscheidende wanden en eventueel via een extra tussensteunpunt, bestaande uit een andere dragende wand of uit een spant.

‘Grasdak’: een vegetatiedak met voornamelijk grassen als vegetatie.

‘Grenstoestand’: het moment dat bij belasting op de constructie blijvende vervormingen optreden. Het in acht nemen van deze grenswaarde bij mechanische berekeningen zorgt ervoor dat de veiligheid van de constructie blijft gewaarborgd onder extreme belastingen.